Het was een kleine camping. Zo'n camping waar je elkaar onmogelijk kunt vermijden. Een centraal huis met wat kamers en verder een handjevol tenten. Ik boog me voorover om het pingpong-balletje op te rapen. En in de verte zag ik haar lopen, onmiskenbaar. Een collega, in het dagelijkse werk niet zo heel veel contact mee, sympathiek.
Direct schoot het scenario voor de resterende twee dagen op deze camping door mijn hoofd. Onmogelijk om elkaar te ontlopen, dus een praatje over het werk, de vakantie tot dusver en de verdere plannen, kennismaking met de rest van het gezin. En het ergste van alles: in zwemkleding samen aan de rand zitten van dat kleine bad en de ander baantjes zien trekken. Ik wil me voor de hele wereld in mijn zwembroek vertonen, maar niet voor een collega. En dan dat onvermijdelijke: "Heerlijk hè, geniet er nog maar van, want volgende week moeten we weer gewoon aan het werk".
Daar had ik allemaal geen zin in. Vraag me niet waarom, want nogmaals: dit was een sympathieke collega. Maar ik had er gewoon geen zin in. We hebben elkaar niet ontmoet. Als een mensenschuw persoon heb ik haar gangen gevolgd. Vanachter het raam van onze kamer, vanuit mijn ooghoeken tijdens het tafeltennis, vanachter de struiken bij de parkeerplaats.
Volgende week ontmoet ik haar op kantoor. Dan groet ik haar vriendelijk. En als ik het lef heb, informeer ik belangstellend naar haar vakantie.
Paul Strijp, 5 augustus 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten