Komend najaar is het zeven jaar geleden dat wij onze hond kregen. Voor mij had dat niet gehoeven, het beestje werd mij door ons gezin beschaafd door de strot gedrukt.
En toen wist ik nog niet eens dat Joy bij een ontsteking vreselijk uit haar oren kan stinken. Dat de kleine lettertjes van de verzekering vrijwel geen reguliere behandelingen voor haar vergoeden. Dat zij met haar 25 kilo tijdens het uitlaten onbedaarlijk hard kan trekken en soms ook -ja, gek genoeg- postbodes wil aanvallen. Dat ik elk talent als hondenfluisteraar ontbeer, Joy dat haarfijn aanvoelt en zij mij leidt in plaats van andersom. Dat zij ook wel eens diarree heeft en dan midden in de nacht naar buiten moet. Dat het kenmerk van diarree het repeterend karakter is en dat je er dan dus ook meerdere malen per nacht uit moet. Dat zij tijdens een onbewaakt ogenblik drie biefstukken tegelijk uit de pan grist. Dat we vijf keer per dag moeten stofzuigen als onze Joy in de rui is en dat we dat natuurlijk niet doen. Dat Joy ervan geniet om zich door de poep van andere honden te wentelen en die geur wel drie dagen met zich mee kan dragen. En dat zij bezoekers zeer luid begroet en haar enthousiaste geblaf een gesprek gedurende de eerste minuten onmogelijk maakt.
Elke ochtend als ik mijn boterhammen smeer tippelt Joy de trap af naar beneden. Met haar grote ogen kijkt zij mij smekend aan. Net iets te lang houd ik een lapje vlees in mijn handen. Joy geeft een pootje. Joy kwijlt. Als ik het lapje laat vallen, vangt zij het op en laat haar dat smaken. Tevreden gaat zij weer naar boven. Dit is mijn dagelijkse moment met Joy. Dat hebben de anderen niet.
Ik kan Joy niet missen.
Paul Strijp, 29 juli 2014