Translate

zaterdag 22 maart 2014

Mannen met oortjes tijdens Maastrichts carnaval



Carnaval is een sprookje. Mijn neef Richard was Prins Carnaval in 2008. Voor een Maastrichtenaar is dat het hoogst haalbare in het leven, het ambt van burgemeester valt hierbij in het niet. Richard vertelde onlangs over zijn ervaringen als prins voor een gezelschap van Maastrichtenaren in Amsterdam. Prins Carnaval zijn is keihard werken, zo was één van zijn boodschappen. De weken vóór het feest werd hij in beslag genomen door een veelheid aan ceremoniële verplichtingen.

Zoals het bezoek aan bejaardenhuizen. Wat Sinterklaas is voor de allerjongsten, is Prins Carnaval voor de alleroudsten. In de week dat de prins hen bezoekt, zijn zij in volle verwachting. Van het moment dat zij hem, de Hoechlöstigheid, de hand mogen schudden. Doorgaans klagen zij de hele dag over pijntjes hier en pijntjes daar. Zo niet in die week, dan hebben zij nergens last van, zo lieten de ouderenverzorgers Richard weten.

Een aantal weken geleden vierden wij weer carnaval. In Maastricht. Mijn beide broers uit het buitenland waren er ook. 




Als vanouds werd ik getroffen door dit volksfeest. Door de dominantie van het straatcarnaval. Die verandert de stad in een uitvergroot schilderij van Breughel.





Getroffen ook door de schoonheid en de creativiteit. Die komen vooral tot uitdrukking in de kostuums, pekskes, van de carnavalsvierders. Eigenlijk krijgen die te weinig aandacht. Ware kunstwerken, die pekskes, waar vaak weken of zelfs maanden noeste arbeid in is gaan zitten.




Carnaval is het feest van de milde ironie en de zelfspot. Het feest van het wegvallen van de sociale verschillen. Met het inluiden van de vastenperiode heeft het al lang niets meer te maken. Wel met het ruimte geven aan het zelfreinigend vermogen van de samenleving. Dit jaar was ik onder de indruk van de wijze waarop de Maastrichtse burgemeester Hoes verantwoording aflegde over zijn affaire. Dat deed hij niet in de gemeenteraad of in een interview met de NRC. Neen, dat deed hij tijdens een live uitzending op de lokale televisie.

Tijdens die uitzending droeg het Maastrichtse gemeentebestuur de macht over de stad over aan de prins. En passant worden de autoriteiten op de korrel genomen. Tout Maastricht wist dat de affaire dit jaar centraal zou staan. Met subtiele zelfspot overleefde Hoes die vuurdoop. Hij had zijn positie weer bevestigd. De lokale televisie met carnaval was daarvoor een belangrijker arena dan de gemeenteraad.

Dit jaar signaleerde ik één opmerkelijke verandering. Dat was niet het gegeven dat het dit jaar onnatuurlijk warm was voor carnaval. Vroeger als kind kwam je huilend thuis als je in de kou naar de optocht had gekeken. Die opmerkelijke verandering was evenmin de vaststelling dat het bier weer ietsje duurder was geworden.

Neen, bij de ingang van de café's signaleerde ik mannen met oortjes. Mannen uit de veiligheidsindustrie. Dat gaf een unheimisch gevoel. Die mannen staan er niet voor niets. Door hun loutere Dasein zorgen zij toch voor een subtiele dreiging. Ik kon hun aanwezigheid niet plaatsen. Carnaval is -in tegenstelling tot de jaarwisseling- niet het feest van de grote ongeregeldheden. Integendeel.

Dat nam niet weg dat ik ook dit jaar weer meezong. Met tranen in de ogen en uit volle borst. Vooral bij mijn drie favoriete liedjes.

https://www.youtube.com/watch?v=N6ROttrZ5hw

https://www.youtube.com/watch?v=Cof3Wm56AQU

https://www.youtube.com/watch?v=wiWB7f2JB7I



Paul Strijp, 23 maart 2014

woensdag 19 maart 2014

Kinderen moeten niet fitnessen



Dit jaar vindt in Den Haag het WK Hockey plaats. De hockeybond wil dit evenement aangrijpen om de positie van haar verenigingen te versterken. Dat doet de bond door een veelheid aan activiteiten. Eén van die activiteiten is om ouders en grootouders tijdens wedstrijden van hun hockeyende kinderen en kleinkinderen te laten hardlopen, fietsen of bridgen. Levenslang hockey heet dat.




Toen ik dit las, moest ik denken aan een artikel dat ik een kleine twintig jaar geleden publiceerde in NRC Handelsblad (http://www.nrc.nl/handelsblad/van/1996/maart/21/sport-moet-ook-flexibiliseren-7303620). De essentie van mijn verhaal: wil de sportvereniging in de toekomst overleven, dan moet zij een aanbod creëren met meerdere sporten en zich ook openstellen voor niet-leden. Flexibilisering van het aanbod noemde ik dat.

Laat ik mij vooral niets verbeelden. De hockeysport mag zich in deze richting van flexibilisering bewogen hebben, elk bezoek aan de voetbalvereniging van onze zoon leert mij dat er ook clubs zijn waarbij niets is veranderd. Bij sv Diemen dus. Daar wordt elk weekend door heel veel mensen gevoetbald zoals mijn vader dat vlak na de Tweede Wereldoorlog ook gedaan moet hebben. Niks meerdere sporten, niks openstelling voor niet-leden. Gewoon voetbal in het weekend voor mensen die contributie betalen. En nu komt de grap. De vereniging weet zich geen raad met de immense aanwas van nieuwe leden. Jongens van buiten Diemen worden noodgedwongen geweigerd. Hoezo is flexibilisering van het aanbod noodzakelijk om te overleven?



De sport beweegt zich dus in een landschap van eeuwige onveranderlijkheid en dynamische plooien. En de sporter? Die kan zijn eigen keuze maken. Wel of geen lid van een club, welke sport, welk tijdstip. In dat landschap zie ik mooie dingen om mij heen, maar ook dingen die mij treurig stemmen.

Mooi vind ik hoe iemand als de oud-topvoetballer Sjaak Swart op 75-jarige leeftijd nog vrijwel dagelijks een balletje trapt. De man heeft een puike conditie, een afgetraind lichaam en straalt in alles ontspanning uit. Swart speelt zelfs nog hele wedstrijden van twee keer drie kwartier.

Treurig word ik als ik 65-plussers 's avonds om tien uur een warming-up zie doen voor een wedstrijd indooratletiek. Met een verbetenheid alsof hun leven er van afhangt. "Ga wandelen, fietsen of biljarten", denk ik dan. Begrijp me goed, voor mij mogen mensen tot op 100-jarige leeftijd aan wedstrijdsport doen. Maar ik zou die mensen willen meegeven: doe dat alleen als de lichamelijke inspanning niet tot een verkramping leidt.

Treurig word ik ook als ik kinderen zie fitnessen. Iets in mij verzet zich tegen jongeren die in benauwde zaaltjes aan apparaten staan te trekken. Nauwlettend in de gaten gehouden door instructeurs omdat de risico's aanzienlijk zijn. Het zal de oude man in mij zijn, maar kinderen moeten niet fitnessen. Kinderen moeten buiten spelen en buiten sporten.

De flexibilisering van de sport is hier en daar wat doorgeslagen.



Paul Strijp, 19 maart 2014

zondag 16 maart 2014

Bord op schoot in de bioscoop



We wisten dat het spannend zou worden. Een maaltijd bestellen drie kwartier vóór aanvang van de film? Normaal gesproken zou dat moeten lukken. Maar die avond liep alles traag in het restaurant van Studio K. Dat kon je zien. Alle tafeltjes bezet, één of twee meisjes in de bediening en een keuken die aankeek tegen een groeiende lijst bestellingen. Tergend langzaam kroop de klok naar 19.20 uur, het aanvangstijdstip van de film L'amour est une crime parfaite.

Om kwart over zeven viel het doek: een hapje vóór de film ging het vanavond niet worden. Het meisje in de bediening wist van ons filmbezoek, maar deed alsof ze ons niet zag. Ons ongemak steeg met de minuut. Nu begint de reclame, dachten we weer vijf minuten later. Om drie minuten vóór half acht meldde het meisje zich aan ons tafeltje. "Loop maar met mij mee, jullie gaan lekker in de bioscoop eten".



V
anuit de zaal steeg een gelach op. Het meisje baande zich ferm een weg door de bioscoop en liet een klein spoor van patatjes na. Dat deerde haar niet. Zij wees ons onze plaatsen, serveerde twee maaltijden uit en liet ons weten dat ze het bestek nog zou gaan halen. Met dampende borden op onze schoot keken wij naar de voorfilm. Die avond at ik een biologische hamburger in het donker.


Paul Strijp, 16 maart 2014


maandag 10 maart 2014

Geen zorgen over lage opkomst verkiezingen



We rijden onze wijk binnen. Een aantal mensen kijkt mij van enige afstand indringend aan. Ze willen iets van me, zoveel is duidelijk. Ze willen mijn stem. Ik voel respect, argwaan en medelijden tegelijk voor deze politieke lijsttrekkers. Respect vanwege hun overgave aan de publieke zaak. Chapeau!

Argwaan omdat ik mij afvraag wie zij eigenlijk zijn. Ik ken hen niet, desondanks vragen ze mijn vertrouwen. De ultieme paradox: deze mensen moeten bij mij in de buurt wonen en toch zijn het vreemdelingen. Ik voel ook medelijden. Zoals ze erbij hangen op dat houten aanplakbord, treuriger kan bijna niet. De lokale democratie in deze verschijning maakt allesbehalve een wervende indruk.






Thuis tref ik vier stembiljetten aan. Ook twee van onze kinderen hebben inmiddels de stemgerechtige leeftijd bereikt. Ik voel mij ongemakkelijk. Wat moet ik antwoorden als zij vragen: "Pap, waarom moet ik stemmen voor de gemeenteraad?" Verder dan de democratische burgerplicht kom ik niet. En nog moeilijker wordt het als zij mij om een stemadvies vragen.

In de NRC van 7 maart lees ik Henk Hofland. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart zullen waarschijnlijk minder kiezers dan ooit verschijnen. Volgens Hofland bevindt onze samenleving zich in een routineus maar steeds wankeler evenwicht. Dat komt niet door de economische crisis of door de dreiging van terrorisme, maar door de afnemende geloofwaardigheid van ons politieke systeem. Dat is volgens hem ons onbesproken, geheime gebrek. Mijn ongemak neemt groteske vormen aan. Ik besluit op onderzoek uit te gaan. Hoe kan dit, waar komt deze crisis vandaan, wat vind ik er zelf van?


Belangrijk takenpakket

Wat wil de moderne burger eigenlijk in dit leven, zo vraag ik mij  als eerste maar eens af. Grofweg zou je kunnen zeggen: een dak boven zijn hoofd in een beetje veilige wijk, een baan met een redelijk inkomen, goed onderwijs voor zijn kinderen, fatsoenlijke voorzieningen om zijn vrije tijd plezierig door te brengen en een menswaardige oudedag. Zoiets.

Van al die behoeften neemt de gemeente vooral de voorzieningen voor haar rekening. Dat doet zij op twee manieren. In haar ruimtelijke plannen geeft zij aan waar wat komt. Waar de woningen, waar de bedrijventerreinen, waar het groen? En verder zorgt zij voor de totstandkoming van concrete voorzieningen voor sport, recreatie, bibliotheken, cultuur, zorg en veiligheid. Kort en goed: de gemeente gaat over de kwaliteit van onze directe leefomgeving. Voorwaar geen onbelangrijk takenpakket.



Alles is af

En toch wringt hier meteen de schoen. Die leefomgeving is -laat ik voor mijn eigen situatie spreken- soms gewoon af. De voorzieningen zijn gerealiseerd, het beheer en onderhoud op orde. Er valt gewoon niets meer te kiezen. En dat is toch waar politiek over gaat: keuzes maken. Keuzes zijn alleen nog aan de orde als er een asielzoekerscentrum in de buurt moet komen. Of wanneer een pedofiel moet worden gehuisvest. Dat is een inbreuk op de bestaande orde, dan verenigen de burgers zich, dan en alleen dan ronken de camera's in de raadzaal.

De politieke issues die voor de komende verkiezingen in mijn gemeente spelen, hebben dan ook weinig impact. Of ze zijn een ver-van-mijn-bed show omdat ze betrekking hebben op een ander deel van de stad waar je als burger geen enkel beeld of gevoel bij hebt. Het opheffen van buslijn 46, fair trade producten bij gemeentelijke inkoop, een horecavoorziening bij een bos, de bibliotheek ook op zondag open. Ik chargeer een beetje, maar het zijn zaken die voor de gemiddelde burger in het niet vallen bij zaken als studiefinanciering, kinderbijslag of de uitzending van een militaire missie naar het buitenland. Kan ik het mijn buurman kwalijk nemen als hij niet gaat stemmen?


Democratie verplaatst

Daar komt bij dat de gemeente niet meer gaat over veel belangrijke zaken in die directe leefomgeving. De lokale democratie heeft zich de afgelopen decennia verplaatst. Naar de corporaties, naar het onderwijs, naar de haarvaten van de sportvereniging en in de nabije toekomst naar de zorginstellingen. Maar ook naar het regionale niveau waar steeds ingrijpender beslissingen genomen worden over de jeugdzorg. En niet te vergeten naar initiatieven van burgers zelf. Initiatieven voor particulier opdrachtgeverschap voor hun woningen of voor stadslandbouw. Op al die niveaus worden tegenwoordig de beslissingen genomen die burgers echt raken. Ook wordt daar de macht gecontroleerd.

Een minderheid maakt zich druk en gaat stemmen. Ik behoor hier ook toe. Keurig zal ik mijn stem uitbrengen op de partij die mij al vele jaren landelijk het meest aanspreekt. Ik voel mij brave burger, gedreven door gewetensnood. Maar hoe langer ik er over nadenk, hoe meer ik mij afvraag: kan ik het mijn buurman kwalijk nemen als hij niet gaat stemmen? Of moet ik boos worden op mijn kinderen als ze dat niet doen?


De burger vindt zijn weg wel

In tegenstelling tot Hofland ben ik niet pessimstisch. Misschien moeten we wel gewoon genoegen nemen met die lage opkomstcijfers. We hebben het te goed, we zijn verwend, we komen niet meer in beweging. In hoeverre is het een probleem dat we een door een minderheid gekozen politieke elite laten besturen in tijden waarin er niets meer te besturen valt? De burger vindt zijn weg wel naar de instituties die er voor hem echt toe doen. Hij spreekt de corporatiedirecteur, de leraar of de trainer heus wel aan. Vaak gewapend met een informatievoorsprong die hij aan het internet ontleent.


Overleefde verkiezingen

Democratie is een organisch proces. Dat bestaat al meer dan tweeduizend jaar. Democratie ijlt na, maar past zich uiteindelijk altijd aan. De gemeenteraadsverkiezingen in hun huidige vorm hebben zichzelf overleefd. Ze gaan nergens meer over. Een meerderheid heeft dat al lang in de gaten en blijft thuis, een kleine elite maakt zich er nog zorgen over. Over vijftig jaar zal de democratie weer een wat andere vorm hebben aangenomen. Dat is niet ons gebrek, dat is onze kracht!


Paul Strijp, 10 maart 2014

zaterdag 1 maart 2014

Blog pour blog






De huishoudelijke en administratieve verplichtingen schreeuwen om aandacht. Ik negeer hun noodkreet. Mijn blog en ik, die twee vormen mijn micro-kosmos. Alles daarbuiten is van nul en generlei waarde. Niet dat er iemand op mijn schrijfsels zit te wachten, in die zin is bloggen een prettig autistische bezigheid. Bij het schrijven heb je genoeg aan jezelf. Schrijven is een volstrekt autonome ervaring met een hoge innerlijke bevrediging. Je treedt buiten jezelf. En als je blog af is, heb je het gevoel een klein kunstwerkje te hebben gecreëerd. Het interesseert me niets wat de anderen ervan vinden.


Dat ongeveer moeten de Tachtigers, een literaire stroming aan het einde van de negentiende eeuw, hebben bedoeld met hun l'art pour l'art. De kunst vindt in zichzelf haar enige doel. Zij mag niet de verpakking vormen van iets anders, een zedelijke les of religieuze boodschap. Niet dat wat ik schrijf in de verste verte op kunst lijkt, maar vrij naar die Tachtigers fantaseer ik over mijn blog pour blog.


Ondertussen moet ik denken aan Pascal Mercier. De gevierde auteur van het prachtige Nachttrein naar Lissabon. In een interview zei hij ooit dat hij net zo lief zijn boeken niet had gepubliceerd. Louter het schrijven was voor hem een bron van gelukzaligheid. Met als uitsmijter: "Succes gaat over wat anderen van jou denken. Het vervreemdt je van jezelf". Mercier heeft de waardering van zijn lezers dus eigenlijk niet nodig.


De realiteit leert mij dat ik nog ver verwijderd ben van deze autonome staat van zijn. Ik betrap mezelf op een sterke nieuwsgierigheid naar het aantal mensen dat mijn blogs gelezen heeft. Dat heet: het aantal pageviews. Elk onbewaakt ogenblik benut ik om mijn dashboard met pageviews te raadplegen. Ik voel dat Mercier met mij meekijkt. Fluisterend zegt hij: "Moet dat nou, Paul? Het aantal pageviews is toch volstrekt onbelangrijk". Toch kan ik het niet laten. Ook mijn gezin ziet het kind in mij, op zoek naar waardering en dat tezelfdertijd ontkennen.



 



Weerloos slinger ik heen en weer tussen mijn dashboard en Pascal Mercier.


Paul Strijp, 1 maart 2014