Translate

dinsdag 28 januari 2014

Chef



Hij had een zware avond. Zonder enige vorm van training werd hij voor de leeuwen gegooid. Door het uitzendbureau voor de horeca. Tijdens oudejaarsavond moest hij bedienen in een sterrenrestaurant in Amsterdam. Dat ging mis, hij maakte brokken. En niet zo'n beetje ook. Glazen vielen van zijn dienblad, sommige klanten wisten zeker dat ze op 2 januari naar de stomerij moesten. Het zelfvertrouwen van onze zoon daalde naar een nulpunt. Je zou hem een knuffel willen geven, ook al is de jongen dan net achttien geworden.

Maar zoals wel vaker onder dergelijke omstandigheden dient zich dan plots een kans aan. Een kans om bij het personeel van het restaurant weer een klein beetje krediet op te bouwen. Aan één tafel waren de klanten buitengewoon tevreden over de kwaliteit van het eten. En of onze zoon dat maar even aan de chef-kok wilde laten weten. Zonder zich te bedenken schalmde hij door het restaurant: "'Hey Guido, je krijgt de complimenten van tafel 7". Een doodzonde.

Normaal gesproken wordt die bestraft met ontslag op staande voet. Zo ver kwam het net niet. Zijn onervaren staat van dienst gold als verzachtende omstandigheid. Maar hij kreeg subiet te verstaan hoe de code dan wel luidt. "Chef, u krijgt de complimenten van tafel 7". En als Guido dorst heeft, is het devies "Chef wil iets te drinken". Niet Guido wil iets te drinken of de chef wil iets te drinken. Neen, chef wil iets te drinken.

Het achterwege laten van het lidwoord de in combinatie met het zelfstandig naamwoord chef fascineerde mij. Wat zit daar achter en wat is het effect daarvan? Het effect van chef in plaats van de chef. Ik kwam daar niet goed uit. En ging dus op onderzoek uit om een aantal mensen in mijn directe omgeving te raadplegen.

In de eerste plaats onze zoon zelf. "Maak je niet zo druk, pap. Chef is gewoon een naam. Zoals je ook Jan, Kees of Piet kunt heten". Hmmm. Helemaal bevredigend vond ik zijn uitleg niet. Uiteindelijk gaf mijn collega Gerben voor mijn gevoel het goede antwoord. Chef is onbepaald, onpersoonlijk. Hij is niet waarneembaar, vertoont geen concreet gedrag. Of zoals Gerben het zo fraai verwoordde: je kunt je niet tot chef verhouden. Prachtig!

Het woord chef is een ouderwets woord. Vijfenveertig jaar geleden -ik was toen een jongetje van vijf- sprak mijn moeder de chef van de Hema aan als ze niet tevreden was over de dienstverlening. "Ik wil de chef spreken". Hoewel de afstand tot de chef immens was, kon je je tot hem verhouden. Dat was wat mijn moeder deed. Als kind schaamde ik me daarvoor, nu ben ik trots op haar.

Het woord chef drukt een hiërarchische machtsverhouding uit die -vijfenveertig jaar later- in ons land grosso modo tot het verleden behoort. Tegenwoordig spreken we over een manager, een leidinggevende of een coach. Woorden die een zekere gelijkwaardigheid suggereren. Een horizontaliteit die het machtsverschil probeert in te dammen. De afstand is verkleind, de kloof is tegenwoordig makkelijk te overbruggen.

Onze oosterburen daarentegen spreken nog steeds van een Chefsache. Daar regeert nog steeds de chef van de Hema, schier onbereikbaar. Maar chef zonder lidwoord zoals in het sterrenrestaurant, is de overtreffende trap van dit alles. Tot chef kun je je niet verhouden, hij is onbereikbaar, bij hem is de afstand onoverbrugbaar.

Dat sterrenrestaurant wordt geleid door een gedachte, een Platoons idee.

Paul Strijp, 28 januari 2014



zondag 26 januari 2014

Ik ben mijn laaghangende ooglid



Ruud Lubbers. Onze voormalig premier. De meesten herinneren hem vanwege zijn onnavolgbare volzinnen en zijn dikke wenkbrauwen. Ik zie de man vooral voor me met zijn laaghangende oogleden. Die heb ik zelf namelijk ook. En daar moet maar eens wat aan gebeuren, vindt mijn familie. Mijn oudste dochter voorop. Geen gezicht, zo'n laaghangend ooglid. Bovendien word je er moe van.


 

Zo gezegd, zo gedaan. Nu wil het toeval dat mijn nichtje en haar partner beiden plastisch chirurg zijn. Mijn nichtje is ook van mening dat een operatieve ingreep verantwoord is. "Ze hangen echt te laag, Paul. Je zult er van opknappen". Zij is de beroerdste niet, dus zij wil mij wel helpen. Je schijnt een week gehavend door het leven te gaan, maar dan heb je ook wat.

Een jeugdvriend noemde mij vroeger eens een kruising tussen Mick Jagger, Johnie Rep en wijlen Willem Ruijs. Zelf zou ik daar dus Ruud Lubbers aan willen toevoegen. Een klein beetje van alle vier. Niet vanwege hun artistieke, sportieve of politieke kwaliteiten, want die heb ik niet. Maar vanwege een kleine overeenkomst in het uiterlijk. En dat is precies de reden dat ik niet naar mijn nichtje ga. De schat, ik vind het erg lief dat ze dit voor mij wil doen. Maar ik bèn dat laaghangend ooglid. Zoals mijn vrouw en haar familie allemaal voortanden hebben die iets te ver naar voren staan. Ook niets aan doen, want je mankeert een identiteit.

We zijn verleerd om de schoonheid, ja zelfs de onmisbaarheid van onze imperfecties in te zien. Om die te omarmen en er zelfs van te houden. We zijn onze tekortkomingen. Ik ben en blijf er graag een beetje vermoeid door.

Paul Strijp, 26 januari 2014

dinsdag 7 januari 2014

Het wintermutsje dat in de nacht verdween

  

De eerste dagen van haar zelfstandigheid had zij een wat verloren indruk gemaakt. Een grote kamer in Amsterdam - Zuid, vlakbij de Albert Cuypmarkt. Tijdelijk gehuurd van een kennis. Hoewel toch al bijna twintig jaar oud, leken de maten niet te kloppen. Een te klein meisje in een te hoge Amsterdamse kamer. Zo'n kamer met prachtige klassieke patronen aan het plafond. Alsof zij aan het verdrinken was en al bijna geen weerstand meer bood. De angst voor haar eenzaamheid sloeg mij om het hart. Háár eenzaamheid werd mijn eenzaamheid.

Die angst bleek onnodig. Al na een week had ze ontdekt dat ze goed alléén kon zijn. Sterker, dat ze dat eigenlijk wel prettig vond. De kerstdagen had ze bij ons doorgebracht. Die avond reed ik haar naar haar tijdelijk onderkomen. Daar aangekomen, draaide ik mij om in de auto. En wéér zag ik een klein meisje. Daar zat ze, met een blauw wintermutsje op. Je zou haar een jaar of twaalf, hooguit dertien geven. 

En wéér sloeg die vaderlijke angst toe. "Zal ik even met je mee lopen naar je kamer?" Daar had zij geen behoefte aan. Zelfbewust stapte zij uit, sloeg haar tassen om zich heen, gaf mij een zoen en liep weg. Nog één keer draaide zij zich om en gunde mij een blik. Langzaam verdween dat blauwe wintermutsje in de nacht. Die avond van tweede kerstdag 2013 liet ik mijn dochter gaan.





Paul Strijp, 7 januari 2014